I.




ik heb altijd geloofd dat er iemand
zou komen zoals jij
op een dag als deze.

daar stond ik voor op de uitkijk
want dat heeft
niemand
mij ooit uit mijn hoofd kunnen zetten.

en nu is het ogenblik.
de sterren rijzen, de klokken rijzen
omdat wij elkaar hebben mogen vinden.

en nu jij mij in jouw armen neemt
om mij te verdedigen voorgoed,

en nu je mij
aan het strelen gaat, jouw handen in de mijne,
vingers, voeten, tenen, de mijne,

nu ken ik mijzelf
en nu weet ik van geen kwaad meer.

jouw haar is jong en zoet en vochtig
en jouw bewegingen wekken mij
uit een lange, diepe slaap op het zand
nabij de stille golfbrekers.

en niemand ziet ons
of vermoedt ons.
er is niemand behalve jij en ik.