III.









ROEPING


uit lage schouwen spuugt de drek
het zwavel, het groeiende duister,
het dorstige rumoer weer uit

van een vervlogen tijd
die niemand werkelijk begeerde.

en de gele slagtand in het gesternte
spuugt onze roeping weer uit -
gehoorzamend wij, met ons hoofd naar omlaag,

onze muts in de hand;
voor eender wie, die wij de rug hebben toegekeerd,

eender vanwaar zij kwamen…
eender van wie de rechtvaardige kinderen
die zo vlug naar binnen moesten.